Afhankelijk van het te
verdoven deel van het lichaam bestaan er verschillende types van regionale
anesthesie:
- endoveneuze
anesthesie: arm, soms onderbeen
- plexus axillaris of
okselprik: arm
- rachidiale
anesthesie, kortweg rachi, ook ruggeprik: onderste lichaamshelft
- peridurale of
epidurale anesthesie: onderste lichaamshelft
Endoveneuze
anesthesie: deze
wordt vooral gebruikt om de elleboog, onderarm en hand te verdoven. Hoe:
een knelband of tourniquet wordt rond de bovenarm aangebracht, opgeblazen tot
250 mm Hg; via een veneuze katheter wordt een verdovend middel in de arm
ingebracht; door de knelband blijft deze verdovende stof ter plaatse en
verdoofd de arm. Nu kan de operatie doorgaan. Na de operatie wordt de knelband
gelost. Nadelen: na een half uur begint de knelband te hinderen; dit
kan door het gebruik van een dubbele knelband verholpen worden. Een ander
nadeel: na de operatie wordt de knelband gelost, waardoor onmiddellijk de pijn
weerkeert. De anesthesist zal dus moeten zorgen voor een goede postoperatieve
pijnverdoving.
Plexus axillaris
of okselprik:
door middel van 1 of meerdere injecties t.h.v. de oksel wordt de arm verdoofd.
Alle zenuwen die de arm en hand bezenuwen, lopen via de oksel; als men hier
een verdovingsstof inspuit, gaat de pijngeleiding langs deze zenuwen
verhinderd worden. Hoe: via een naald en een zenuwstimulator gaat de
anesthesist het verloop van de zenuw nagaan; dit doet hij d.m.v. een kleine
electrische impuls, die wanneer de naald zich ter hoogte van de zenuw bevindt,
een beweging van hand of arm veroorzaakt. Wanneer de naald goed zit, spuit hij
een verdovingsstof op de zenuw. Deze stof moet een half uur inwerken op de
zenuw, waarna de operatie kan beginnen. Na de operatie werkt de verdoving nog
enige tijd verder. Nadeel: het opzoeken van de zenuw d.m.v. een
elektrische stroom is onaangenaam. De techniek heeft een mislukkingspercentage
van 5%: dit is te wijten aan anatomische variaties onder patiënten,
obesitas...
Rachi of
ruggeprik:
dze techniek gebruikt men voor de verdoving van de onderste lichaamshelft(
liesbreuk, TURP, heup, knie, voet). Deze techniek is gewoonlijk zeer veilig en
effectief. Hoe: de patiënt zit rechtop, met een goed gebogen bolle
rug. De anesthesist prikt, na verdoving van de huid, met een naald tot in de
ruimte rond het ruggemerg, waar zich het ruggemergvocht bevindt. Hier spuit
hij een hoeveelheid verdovingsstof in. De verdoving werkt bijna onmiddellijk,
en verdoofd en verlamd de beide benen en onderbuik. Afhankelijk van product en
hoeveelheid duurt de verdoving tussen de 1 en 3 uur, waarna gevoeligheid en
dus pijn, en kracht stilaan weerkeren. Nadeel: meest voorkomend maar
zeer goed controleerbaar is de daling van de bloeddruk enige minuten na het
inspuiten van de verdovingsstof. Dit kan aanleiding geven tot misselijkheid,
duizeligheid, soms braken. Zoals reeds gezegd is deze bijwerking gemakkelijk
te controleren. Een veel minder voorkomende complicatie is de post-punctie
hoofdpijn. Ten gevolge van het prikken door de ruggemergvliezen ontstaat er
een gaatje, wat meestal bij het terugtrekken van de naald quasi onmiddellijk
sluit. In een klein percentage van de patiënten blijft het gaatje open en
ontstaat een lekkage van hersenvocht, wat aanleiding geeft tot een hardnekkige
hoofdpijn: deze situeert zich achteraan het hoofd tot in de nek, verergert bij
opstaan en hoesten, kan gepaard gaan met duizeligheid en misselijkheid. De
hoofdpijn begint in de uren na de operatie en kan dagen duren. Wanneer dit
voorkomt is het raadzaam de chirurg of anesthesist te contacteren dewelke dan
een gepaste behandeling( een bloodpatch) kan uitvoeren die de hoofdpijn
onmiddellijk stopt.
Peridurale of
epidurale anesthesie:
deze techniek kan gebruikt worden bij dezelfde ingrepen als de
rachi-anesthesie; daarnaast wordt ze ook veelvuldig toegepast in de
verloskunde bij het pijnloos bevallen. Hoe: de patiënt zit rechtop, of
ligt op de linker-of rechterzijde in de verloskunde, en maakt een goede bolle,
ronde rug. Na verdoving van de huid, zoekt de anesthesist de epidurale ruimte
op; in tegenstelling tot de rachi-anesthesie, waar de anesthesist in de
ruggemergzak prikt, zoekt hij de ruimte rond de ruggemergzak op, en
injecteert hier de verdovingsstof. Door dit verschil in locatie duurt het
enige tijd eer de verdoving in werking treedt; ook de eventuele
bloeddrukdaling komt trager op gang. Via de naald kan een catheter worden
ingebracht, waarlangs continu verdovingsstof kan worden toegediend, zodat deze
verdoving veel langer kan onderhouden worden.
Deze laatste techniek
vindt ook toepassing in het gebruik van de "pijnpompen" na grote
orthopedische of algemene heelkunde.
Nadeel:
technisch is deze manier van verdoven iets moeilijker en vergt meer tijd en
geduld, vooral van de chirurg. Net zoals bij de rachi-anesthesie is
bloeddrukval met duizeligheid, misselijkheid de meest voorkomende bijwerking
die vrij gemakkelijk te verhelpen is.