Bij een algemene
verdoving wordt het hele lichaam verdoofd; de patiënt slaapt diep, voelt
geen pijn tijdens de operatie, en herrinnert zich achteraf niets van de
operatie.Een
algemene verdoving bestaat uit een slaapmiddel of narcoticum, een
pijnverdover of analgeticum en een spierverslapper of neuromusculaire
blokker. Deze drie onderdelen van een algemene anesthesie zijn noodzakelijk
om de patiënt bewusteloos te maken ( narcose),om de patiënt
pijnvrij te maken( analgesie), om voldoende spierverslapping te geven zodat
de chirurg gemakkelijker de operatie kan uitvoeren; al deze medicatie wordt
via inspuitbare of inhaleerbare vorm toegediend.
Tengevolge van het
toedienen van deze medicatie is de patiënt zich niet bewust van het gebeuren
van de operatie, heeft hij geen pijn, maar verliest ook de mogelijkheid om
zelfstandig te ademen. De anesthesist neemt door middel van een beademingsbuis
in de luchtweg van de patiënt en een beademingstoestel, de ademhalingsfunctie
van de patiënt over: hij zorgt ervoor dat de patiënt voldoende zuurstof
toegediend krijgt.
Naast de controle
van de ademhalingsfunctie wordt ook zorg gedragen voor de bloeddruk en het
hartritme; eventuele problemen worden herkend en opgevangen.
Tijdens de algemene
verdoving wordt aan de patiënt via een katheter vocht toegediend, omdat
tijdens de operatie de patiënt vocht verliest via verschillende wegen: door
verdamping van zweet, urineverlies, maagvocht, bloedverlies. Van al deze zaken
maakt de anesthesist een balans op, zodat de vochthuishouding van de patiënt
mooi in evenwicht blijft.